Trinidad

Valle de Los Ingenios

De Valle de los Ingenios is een vallei in Cuba. Iemand die vanuit Trinidad (Cuba) naar het noordoosten trekt, richting Sancti Spíritus, rijdt er meteen in. De vallei werd genoemd naar de suikerfabrieken (Ingenios), waarvan er rond 1800 tientallen zich in deze vallei vestigden. Vanop de omliggende heuvels van de Sierra del Escambray (of de Sierra van Trinidad), vooral vanop een aantal uitkijkpunten (miradors), kijkt men uit op een tapijt van talloze schakeringen van groen, suikerrietvelden en tabaksplantages, zo ver het oog reikt.

Valle De Los Ingenios Trinidad

Valle De Los Ingenios Trinidad

Hacienda Manaca

Iznaga molen

De overgebleven fabrieken, vooral de Iznaga molen, geven een precies beeld hoe het er in het midden van de 18de eeuw aan toe ging. Vooral deze laatste heeft nog een authentiek spoorwegsysteem en een 45 meter hoge klokkentoren, die honderden slaven de wet dicteerde.

Torre de Manaca Iznaga

Train Manaca Iznaga

De Valle de los Ingenios staat sinds 1988 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

Restaurant El Jigue

Het is dicht bij Plaza Mayor. Levensmiddelen zijn zeer mooi en lekker. We aten vis en kip. Ik hield van kip met honing. Probeer ijs ook. Omdat er was een groep toeristen service was beetje traag. In de tussentijd hebben we genoten van de muziek band die is absoluut fantastisch.

Trinidad city

In januari 1514 stichtte Diego Velázquez op de plaats van het indiaanse dorp Guamahaya Trinidad onder de naam Villa de la Santísima Trinidad. De Spanjaarden waren reeds met kerst in 1513 aan land gegaan, maar dat was alleen maar om kennis te maken met de indianen en hen meteen te laten zien op welke wijze een ontwikkeld mens zijn godsdienst beleefde. Na de viering van Nieuwjaar gaf Velázquez opdracht tot het stichten (het woord stichten heeft ook iets belerends!) van Trinidad.

Het lijkt alsof de tijd er heeft stilgestaan, nog steeds ademt Trinidad de sfeer van een rijk koloniaal verleden. Het ligt aan de voet van het Escambray gebergte, waardoor het door de eeuwen heen steeds een min of meer geïsoleerd bestaan heeft geleid. In de 17e tot en met de 19e eeuw bouwden rijke kooplieden hier hun weelderige huizen, maar het belang van Trinidad was in de 16e eeuw al bijzonder groot. De stad maakte een stormachtige groei door als gevolg van het feit dat in de nabijgelegen rivieren Tayabo en Agabama goud werd gevonden.
De aders waren echter snel uitgeput en toen in 1518 Hernán Cortés in de haven van Trinidad aankwam en mensen tegen goed geld rekruteerde om Mexico te gaan veroveren, liep het inwoneraantal snel terug. Dat was maar tijdelijk, want al snel ontdekte men dat vanuit Trinidad, of liever gezegd, vanuit de nabijgelegen haven Casilda gemakkelijk goederen buiten het gezicht van de Spaanse overheid het land uitgesmokkeld konden worden. Natuurlijk bleef de welvaart ook niet onopgemerkt door zeerovers en de stad werd dan ook regelmatig door piraten bezocht.
Waar men goederen gemakkelijk het land uit kan brengen, kan men er ook goederen gemakkelijk inbrengen. De invoer van slaven en de export van suiker brachten de stad tot grote bloei. Helaas, de suikerproductie zakte in, vele suikerraffinaderijen werden als protest tegen de Spaanse overheersing vernield, de slavenhandel werd slavensmokkel en ten slotte geheel verboden. (Op Cuba werd de laatste slaaf in 1867 verkocht terwijl Spanje de handel in slaven officieel al in 1817 verbood, Engeland spoorde slavenhandelaren wereldwijd op en hing ze op).
Bovendien besloot de overheid om de belangrijke verkeersader Carretera Central (de centrale snelweg) niet naar Trinidad, maar naar het meer centraal gelegen Sancti Spíritus te leiden. Over een lange periode gezien werd Trinidad, economisch gezien, gedood. Toeristisch gezien blijft Trinidad echter springlevend, een must voor elke Cubaganger. Dat is begonnen in 1801 toen de Duitse ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt de stad aandeed en dat is tot op de dag van vandaag niet veranderd, de stad evenmin.

Naar Spaans voorbeeld zijn deuren en ramen bijzonder hoog, terwijl traliewerk voor de ramen is aangebracht. Van veel huizen staan deuren en ramen open en heeft u een ‘inzicht’ in de manier waarop de huidige Cubanen hun huis hebben ingericht. Door het gebrek aan nieuwbouw is veel cultuurhistorisch erfgoed bewaard gebleven en het was dan ook niet voor niets dat de UNESCO de stad in 1988 uitriep tot cultureel erfgoed van de mensheid. Het centrum van Trinidad is autovrij gemaakt door op de weg obstakels op te richten, variërend van simpele paaltjes met kettingen, via oude kanonnen, tot afschuwelijke, dwars over de weg opgetrokken, muren. Het zal opvallen dat de bestrating hol is. Natuurlijk is dit gedaan om een vlotte afwatering te bewerkstelligen na een regenbui. De legende leert anders. Eén van de gouverneurs van Trinidad had een kort en een lang been. Door de straat in het midden dieper te maken kon je dat niet zien als hij er wandelde. Maar…, het is een legende en de naam van de gouverneur is nooit bekendgemaakt.
Een bezoek aan Trinidad begint op het Plaza Mayor, het belangrijkste plein van de stad, ook bekend als (hoe kan het anders) Parque Martí. Het plein wordt gedomineerd door de Iglesia de la Santísima Trinidad, in zijn huidige gedaante gebouwd tussen 1884 en 1892.

Plaza Mayor

Iglesia-Parroquial-de-la-Santísima-Trinidad

De kerk heeft een bijzonder houten altaar, vervaardigd uit 18 verschillende houtsoorten, waaronder cederhout. Verder is het houten kruis dat zich in het midden van de kerk bevindt interessant. Het kruis, aangevoerd door de Spaanse vloot in 1734, was bestemd voor een kerk in Mexico. Vanwege het slechte weer zocht het schip dat het kruis vervoerde beschutting in de haven van Trinidad. Toen de storm was gaan liggen voer het schip weer uit, maar moest opnieuw naar Trinidad terugkeren vanwege het weer. Na vier pogingen ging men er een vingerwijzing in zien: het kruis moest in Trinidad blijven en kreeg een plaats in de kerk. De kerk is nog niet zo oud als het kruis, maar men moet bedenken dat reeds in 1514 op deze plek de eerste houten kerk werd gebouwd. Heel bijzonder in de kerk is het (waarschijnlijk enige in het Caribisch gebied) beeld van een zittende Christus.
Ook de omliggende percelen mogen er zijn. De meeste zijn als museum (alle musea zijn op maandag gesloten!) ingericht. Men vindt er het Museo de Arquitectura Colonial, het Museo Romántico de Artes Decoratives, het Museo de Alejandro de Humboldt (natuurhistorisch), het Museo de Arqueología en, om even iets dichter bij de tijd te blijven, de Galeria de Arte Universal, waar werken van moderne Cubaanse kunstenaars zijn tentoongesteld. En het plein zelf is, als er geen toeristen zijn, dus hoofdzakelijk in de namiddag en avond, een oase van rust, omgeven door palmbomen.

Museo de Arquitectura Colonial

Museo Romántico de Artes Decoratives

 

Smeedijzeren bankjes nodigen uit om even de tijd te nemen om al het moois te laten inwerken. De weg die het parkje doorsnijdt wordt bewaakt door bronzen honden, en de rode straattegels… die komen uit Bremen. Ze werden ooit gebruikt als ballast voor schepen die uit Duitsland kwamen om zaken te doen op Cuba. De lokale markt wisselt nogal eens van plaats, maar is een bezoek waard. Hij was jaren gevestigd in de Calle Toro maar werd in 1997 verplaatst naar het plein dat bereikt wordt via de straat rechts van de kerk, voor het plaatselijke Casa de la Trova (op zaterdagavond bezoeken!), aan de Calle José Menéndez.

Casa de la Trova

Casa de la Trova

Men kan er houtsnijwerk, sigaren en schitterend kant kopen. Ambachtslieden zetten hier hun beste beentje voor en tonen er hun vaardigheden. Links van de kerk via de Calle Echerri bereikt men het Museo de la Lucha Contra Bandidos, gevestigd in een voormalig franciscanenklooster. In het museum bevindt zich een overzichtstentoonstelling met betrekking tot de strijd tegen de contrarevolutionairen die, in navolging van Castro en zijn trawanten, na de revolutie de bergen introkken om daar het bewind van Castro te ondermijnen. Er zijn ook diverse bezittingen van Castro’s ‘revolutionaire helden’ te bewonderen, waaronder een hangmat van Che Guevara.

Museo de la Lucha Contra Bandidos

La Canchanchára

Nét om de hoek, aan de Calle Guinart bevindt zich aan de muur een tweetal gedenkplaten met betrekking tot de stichting van Trinidad. Beide herinneren aan het opdragen van de eerste mis onder de boom naast het klooster. Aanvankelijk werd verondersteld dat San Bartolomé de las Casas die had gecelebreerd. Latere onderzoekingen hebben uitgewezen dat deze nooit in Trinidad geweest is. De priester die hier, onder een jigueboom (er staat nog steeds een exemplaar op dezelfde plaats), de eerste mis opdroeg was Juan de Tesín tijdens kerstfeest 1513. De oorspronkelijke gedenkplaat werd niet vervangen, maar simpelweg wit geschilderd, er kwam een nieuwe gedenkplaat naast te hangen. Vanaf deze plaats is Trinidad overigens wel verder uitgebouwd.
Schuin tegenover het museum bevindt zich La Canchanchára. Het café is net zo toeristisch als de naam klinkt, maar als u van plaatselijke specialiteiten houdt én van mierzoet, dan moet u het gelijknamige drankje, gemaakt van aguardiente (letterlijk ‘vuurwater’) een bijproduct van rum, citroensap, honing en ijs, beslist gaan proeven. Een telling uit 1795 leert dat er in dát jaar al ongeveer 1000 vaten van het goedje werden gemaakt.
Er zijn in Trinidad nog vele bezienswaardigheden. Mensen die een overzicht willen hebben van de stadsgeschiedenis kunnen terecht in het Museo Municipal de História, gevestigd in het gebouw van het stadsarchief. Wilt u meer kerken bekijken dan zijn er de Iglesia de Santa Ana, de Iglesia San Francisca de Paula of de Iglesia de la Popa. Wandel via de Calle Serquera linksaf de Calle José Martí uit en geef u over aan het leven van alledag, te midden van de inwoners van Trinidad op het Parque Central.

Iglesia de Santa Ana

Iglesia San Francisca de Paula

Iglesia de la Popa    

Museo Municipal de História

Liefhebbers van het koloniale verleden vervelen zich in Trinidad niet. Men moet er wél oog voor hebben.

terug inhoud