Bayamo

De naam van de stad kan niet worden uitgesproken zonder een andere: Carlos Manuel de Céspedes, geboren als de zoon van een suikerbaron en uitgegroeid tot de Cubaanse vader des vaderlands, Padre de la Patria. Hij was niet de enige beroemde zoon van Bayamo.
De dichter van het volkslied Perucho Fugueredo kreeg een ereplaats op het centrale plein en alleen al gedurende de beide onafhankelijkheidsoorlogen bracht Bayamo maar liefst 22 generaals voort. Vanwege de vele heldendaden in de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog kreeg Bayamo de titel La Heroíca, de heldhaftige.

De geschiedenis van Bayamo is door de eeuwen heen een buitengewoon roerige geweest. De stad was nauwelijks gesticht op de plaats waar zich een aantal, door de Spanjaarden onderworpen, indiaanse nederzettingen bevonden, of reeds in 1528 brak de eerste opstand onder de indianen uit, in 1533 gevolgd door een opstand onder de negerslaven. In 1602 kwam de gehele burgerij in opstand tegen de Spanjaarden toen een aantal vooraanstaande stadgenoten door het Spaanse bewind werd gearresteerd vanwege smokkelactiviteiten.
Onder druk van de gewapende bevolking werden de notabelen vrijgelaten. De Eerste Onafhankelijkheidsoorlog ontstond er en José Martí sneuvelde in de directe omgeving van Bayamo tijdens de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog. Ook meer recent deed Bayamo van zich spreken. Tijdens de geruchtmakende aanval op de Moncada-kazerne in Santiago de Cuba werd, op 26 juli 1953 ook een aanval gedaan op de militaire kazerne in Bayamo, eveneens voorbereid door Fidel Castro.
In november 1513 stichtte Diego Velázquez (óók de eerste gouverneur van de stad) Bayamo onder de naam San Salvador de Bayamo. Het was de tweede Spaanse nederzetting op Cuba. Aanvankelijk leefde men van mijnbouw, er werd veel goud in de omgeving gevonden. De oorspronkelijke bewoners van de streek, indianen, werden door de Spanjaarden tot slavenarbeid in de mijnen gedwongen. Het kostte de zwakke indianen massaal het leven. De overlevenden kwamen in opstand en de Spanjaarden waren, door ‘kaalslag’ onder de indianen, genoodzaakt naar andere arbeidskrachten uit te zien. Ze vonden ze in de negerslaven die als ruilhandel uit Afrika werden ingevoerd. Ook de Afrikanen namen de Spanjaarden hun methoden niet in dank af en kwamen eveneens in opstand tegen de behandeling die hun ten deel viel. In dezelfde periode bleek dat er minder goud aanwezig was dan werd gedacht en de goudmijnen moesten, wegens uitputting, sluiten.
Men ging over op landbouw en veeteelt. De omgeving van Bayamo was buitengewoon vruchtbaar en men verdiende, ook zonder inkomsten uit de goudmijnen, geld als water. De inwoners van Bayamo hadden echter al snel in de gaten dat de Spaanse overheid eerst de eigen zakken vulde en, als er dan nog iets overbleef, bereid was dit eerlijk met de bevolking te delen. Vanwege het feit dat de Spaanse overheid meer wilde dan de onderdanen billijk vonden, groeide Bayama uit tot een waar smokkelaarnest. Mensen die de weg wisten over de Sierra Maestre, bereikten gemakkelijk de havenplaats Manzanillo, waar tabak, suiker, huiden en koffie werden geruild voor goederen uit Europa en Afrika.
Onder die ‘goederen’ bevonden zich vele slaven. Vanaf zijn beginjaren was Bayamo een stad waarvan de inwoners voor zichzelf wilden zorgen, zonder bemoeizucht van de Spaanse overheid, waar ook nog eens veel te veel geld voor moest worden uitgegeven. Behalve uit de opstanden onder de mijnwerkers blijkt dit nog eens uit het feit dat, toen in 1607 Franse kapers de plaatselijke bisschop ontvoerden en een groot losgeld voor hem eisten, de inwoners een strafexpeditie op touw zetten, de Fransen een bloedige nederlaag toebrachten, de bisschop bevrijdden en het hoofd van de kaperkapitein op een staak tentoonstelden.
De rijkdom van de inwoners van Bayamo, stelde hen in de gelegenheid hun kinderen naar Europese scholen te sturen. De ontwikkelingen in de wereld gingen dus niet aan hen voorbij, maar zorgden ervoor dat ze onafhankelijkheid als hun hoogste doel gingen nastreven. Onder hen was Carlos Manuel de Céspedes.
Op het Plaza de la Revolución, ook bekend als het Parque Céspedes, treft men verder nog een borstbeeld aan van Perucho Figueredo, compleet met de tekst en de melodie van het door hem gecomponeerde volkslied. Op 20 oktober, de dag waarop hij het lied voltooide, is het plein elk jaar opnieuw het middelpunt van vele festiviteiten.

Naast het Museo Carlos Manuel de Céspedes ligt het Museo Provincial. Hier zijn niet alleen oude voorwerpen te bewonderen, maar, wat het museum extra interessant maakt, ook curiosa. Zo vindt u er een tekening van Maceo welke is opgebouwd uit meer dan 13.000 stukjes hout, gemaakt door een plaatselijke schoenmaker.

geboortehuis Carlos Manuel de Céspedes

Museo Provincial

Als u voor het museum linksaf slaat komt u op het Plaza del Hymno. Hier bevindt zich een van de oudste kerken van Cuba, de Templo del Santisima Salvador de Bayamo, ook bekend staand onder de naam Iglesia Parroquial Mayor de San Salvador. De kerk werd door brand in 1869 grotendeels verwoest. In 1868 werd hier voor het eerst Cuba’s volkslied door twaalf vrouwen in het openbaar gezongen. Veel in en aan de kerk herinnert eraan.

Templo del Santisima Salvador de Bayamo

Capilla de la Dolorosa

De Capilla de la Dolorosa uit 1733, links van de kerk bleef gespaard. Tegen de achterwand ervan bevindt zich een schildering waarop te zien is hoe de rebellenvlag van De Céspedes door een priester gezegend wordt. De Céspedes spreekt het volk toe en verklaart Bayamo tot (revolutionair) hoofdstad van Cuba. In de kerk zelf bevindt zich de doopvont (daterend uit 1540) waar De Céspedes gedoopt werd. Ook het altaar bleef bij de brand gespaard, het werd overgebracht naar Holguín, vanwaar het, na de wederopbouw van de kerk, terugkeerde.
De tand des tijds maakte een vervanging ervan echter noodzakelijk. De restauratie van de kerk heeft jaren geduurd. Een kleinzoon van de schilder die in 1919 (tijdens de vorige restauratie) de schilderingen verzorgde, heeft deze wand- en plafondschilderingen weer in de originele staat teruggebracht.

Aan de Avenida Estévez staat het overblijfsel van de Iglesia de San Juan Evangeliste. Een klein stukje van de toren is het enige wat resteert van de kerk die tijdens de grote brand van 1869 werd verwoest. De toren gaf vroeger tevens toegang tot de eerste begraafplaats op Cuba. Het onder de toren geplaatste grafmonument is het enige wat niet door de brand werd verwoest. Naast de toren staat een standbeeld van Juan Evangelista, geflankeerd door de ‘pasfoto’s’ van de grote Cubanen, in reliëf op de muur geportretteerd.

Iglesia de San Juan Evangeliste

standbeeld van Juan Evangelista

Vlakbij bevindt zich de kazerne van Bayamo, waarop op 26 juli 1953 een mislukte aanslag werd gepleegd. In de kazerne is een tentoonstelling ingericht waar de aanval in beeld wordt gebracht. Het park is genoemd naar een van de deelnemers, Nico López. Hij was later deelnemer aan de landing met de Granma.

En… als u niet voor de cultuur of de historie naar Bayamo gaat, ongetwijfeld kent u de smartlap ‘La Bayamesa’. Het lied werd indertijd geschreven als hommage aan de schoonheid van de vrouwen in Bayamo.
Tussen Bayamo en de Caribische Zee ligt het Sierra Maestra gebergte. Dit brok natuurschoon moet men gezien hebben, men moet er geweest zijn om de schoonheid ervan op waarde te kunnen schatten. Het gebergte is niet hoog, het haalt nergens de 2000-metergrens. De natuur is overweldigend. Toeristisch gezien is het nog vrijwel onbedorven. Er zijn wel wát voorzieningen, maar die stellen niet al te veel voor.

De toerist die comfort zoekt, zal weinig van zijn gading vinden. Dankzij die onbedorvenheid was het wél mogelijk om er een zg. antistresscentrum te vestigen. Het bevindt zich in de bergen boven Contramaestre en het is, ook voor mensen zonder stress een paradijs. In het gebergte kunt u de Pico Turquino beklimmen of een bezoek brengen aan het voormalige hoofdkwartier van Castro. De vegetatie is uitbundig en vele vogels voelen zich hier thuis, een lustoord voor vogelliefhebbers derhalve.
Aan de Golf van Guacanayabo, in het zuidoosten van de provincie ligt Media Luna, een klein dorpje waar ook een museum gevestigd is dat veel informatie over de revolutie geeft. Het museum bevindt zich in het huis waar Celia Sánchez in 1920 werd geboren. Zij vocht zij aan zij met Castro gedurende de revolutie en werd later, behalve zijn secretaresse, zijn grote liefde. Ze overleed in 1980. Voordat Castro met zijn Granma landde was zij al actief in het verzet tegen het Batista-regime. Haar vader, de plaatselijke dokter, was een groot bewonderaar van José Martí.
Tussen Manzanillo en Yara ligt, naar de overlevering leert, de plaats waar de indianenhoofdman Hatuey door de Spanjaarden werd verbrand. Zijn volk had zich verzet tegen de Spanjaarden. Hij staat bekend als Cuba’s eerste revolutionair. Zijn borstbeeld bevindt zich in Baracoa.
De kuststrook tussen Manzanillo en Playa Las Coloradas, bestaat louter uit herinneringen aan de revolutie. De bewoners stonden al sinds mensenheugenis bekend om hun afkeer van de Spanjaarden (Manzanillo was het eerste smokkelaarsnest waar goederen aan Spaanse ogen werden onttrokken), hun antipathie tegen de Amerikanen was niet geringer. Er waren in dit gebied vele verzetshaarden tegen Batista en het zal bepaald geen toeval zijn geweest dat Castro op de Playa Las Coloradas landde met de Granma. Vanaf deze plaats trok Castro met zijn volgelingen de Sierra Maestra in. Direct na de landing maakte de verzetsgroep van Celia Sánchez al contact met Castro, later volgde ze hem in de bergen.
De omgeving van Cabo Cruz is natuurhistorisch interessant. Men vindt er vele grotten die door de golven in de rotsen zijn uitgesleten. Ook het (zee)vogelleven is hier bijzonder en er zijn schelpen te vinden van onnatuurlijke schoonheid. Let er op dat veel soorten beschermd zijn. Er zijn nogal wat herinneringen te vinden aan de Ciboney-indianen die zich hier ruim 5000 jaar geleden vestigden.
Er ligt een weg tussen Niquero, ruim 30 kilometer onder Media Luna, naar Santiago de Cuba. Het beste is om vooraf te informeren of deze berijdbaar is. Stormen plegen een voortdurende aanval op deze zuidelijke kustweg en, áls het al mogelijk is om deze te berijden, dan nog uitsluitend met een auto waarvan alle wielen aangedreven worden. Met een beetje geluk kunt u de ongeveer 150 kilometer lange tocht in 6 tot 8 uur afleggen.
Houd er rekening mee dat er onderweg nauwelijks voorzieningen zijn tot aan Chivrico, zo’n 50 kilometer voor Santiago de Cuba. Als u het verkeerd treft zijn díe eveneens gesloten! Begin dus niet aan de tocht zonder voldoende eten en, vooral, drinken.

Carlos Manuel de Céspedes (1819-1874)

Carlos Manuel de Céspedes werd op 18 april 1819 geboren in Bayamo, als zoon van een van Bayamo’s suikerbaronnen, die uitgestrekte suikerplantages bezat nabij het plaatsje Yara. Hij werd, zoals zoveel van zijn welgestelde plaatsgenoten, in Europa geschoold en kwam als ontwikkeld man terug naar zijn geboorteland, wetend wat er in de wereld gebeurde. Na zijn terugkeer en de overname van de suikerplantage van zijn vader, gaf hij als eerste Cubaan zijn slaven de vrijheid. Omdat er voor hen, onder het Spaanse bewind geen enkele toekomst was, dwong hij ze daarmee in feite deel uit te maken van zijn plannen. De vrije Cubanen waren in zijn ogen slaven van de Spanjaarden en hij wist dat goed duidelijk te maken. Hij riep de Cubaanse bevolking op om zijn voorbeeld te volgen en in opstand te komen tegen de Spaanse overheersing. Dit gebeurde op 10 oktober 1868, bij welke gelegenheid hij zijn ‘Grito de Yara’ (‘Kreet van Yara’) uitsprak en opriep tot gelijkheid van alle mensen. Op 20 oktober 1868 nam hij, met een kleine 150 volgelingen Bayamo in en werd de eerste leider van het vrije Cuba. Hij ontketende op die manier de eerste onafhankelijkheidsoorlog die tien jaren zou duren.


Ter gelegenheid van de overwinning componeerde een van zijn volgelingen, Perucho Figueredo, het lied van Bayamo: ‘Ten strijde Bayamezen’, het tegenwoordige Cubaanse volkslied. De strekking was aanvankelijk zeer anti-Spaans, op zich niet zo verwonderlijk. Een gedeelte van de tekst is later wat afgezwakt. (Boze tongen beweren dat dit te maken had met de hervatting van de Spaanse hulp aan Cuba, maar van officiële zijde wordt dit ten stelligste ontkend.)
In 1869 kwamen de Spanjaarden terug en zonder twijfel zouden ze Bayamo heroverd hebben. De opstandelingen lieten het zover niet komen en brandden de stad plat. Het enige huis dat enigszins aan de vuurzee ontsnapte was het geboortehuis van De Céspedes. Hij kwam om het leven op 27 februari 1874 toen hij in de Sierra Maestra met een groep volgelingen in een hinderlaag liep.
Bij een bezoek aan Bayamo kunt u het niet missen, het ligt aan de Plaza de la Revolución en is ingericht als museum: het Museo Carlos Manuel de Céspedes, waar de betekenis van de vader des vaderlands nog eens haarfijn uit de doeken wordt gedaan. Bovendien krijgt u een goed inzicht van de betekenis van Bayamo voor Cuba door de eeuwen heen. Aan de andere kant van het plein staat het gebouw van de Podor Popular, het stadsbestuur, waar De Céspedes, door ondertekening van een document van die strekking, in 1869 officieel de slavernij op Cuba afschafte. Een standbeeld van De Céspedes domineert het plein, op de omtrek van het beeld zijn voorstellingen te zien uit het leven van De Céspedes, waaronder die van zijn zoon Oscar voor het vuurpeloton. Deze was gegijzeld door de Spanjaarden en ze dreigden hem om te brengen als De Céspedes zich niet zou overgeven. De Céspedes reageerde met de woorden dat álle kinderen van Cuba zijn kinderen waren en de Spanjaarden brachten hun dreigement ten uitvoer. Oscar werd omgebracht en De Céspedes’ naam als vader des vaderlands was gevestigd. 
In de omgeving van Manzanillo, nabij Yara ligt La Demajagua, de suikerplantage die aan De Céspedes behoorde. Vanuit dit huis, thans museum, begon de tienjarige oorlog. Middels een expositie kunt u kennisnemen van voorbereiding en uitvoering ervan. Van belang is de ‘Liberty bell’, de klok waarmee De Céspedes te kennen gaf dat zijn slaven vrij waren. In het plaatsje Yara herinnert vanzelfsprekend ook het een en ander aan De Céspedes.
Het feit dat hij de Cubanen liet zien dat ze een volk waren, ánders dan de Spanjaarden, met een eigen geschiedenis en met een eigen cultuur en vooral een eigen identiteit, is misschien wel zijn grootste verdienste geweest voor het ontwaken van Cuba uit zijn koloniale slaap.

terug inhoud